dinsdag 16 maart 2010

Zwetende handen, trillende vingers.

Ik kijk door de gymzaal, de gymzaal staart koud terug. Ik loop als eerste naar mijn plek, de tafels in kolommen van twaalf, rijen van zes. Ik loop naar de tafel op de vijfde rij, eerste van rechts. Mijn benen trillen en kan me niet goed concentreren. De karakteristieke belijning op de blauwe, rubberen vloer maakt me misselijk en gedesoriĆ«nteerd. Ik zucht, ik ben er. De rest van de examenklas zoekt zijn plek op en ademt een soort van kalmte uit. Contradictio in terminis, kalmte en ik. Waarom zij wel, en ik niet? De surveillant deelt de examens uit. Duits.

Zweetdruppeltjes vormen zich bij mijn haarlijn, en wachten op genoeg vocht om door de zwaartekracht langs mijn hoofd te glijden. De toets ligt voor me, krijg de instructie om te wachten met openslaan. Ik vraag om een glas water, die ik voorgeschoteld krijg. Nog 1 minuut, dan moet ik. Ogen schieten heen en weer, pen stevig in mijn hand geklampt. Ik knijp er onwillekeurig in, het bloed uit mijn vingers weggetrokken. Ik moet.

Ik sla de eerste bladzijde open, kijk naar de vragen, mijn hoofd tolt en dan wordt het zwart.